Wat is de perfecte hoogte voor dokterdie een Loepbril Gebruiken

Voor het bepalen van de werkhoogte moet de werkstoel de houding van de tandarts goed ondersteunen. De hoofdsteun wordt verschillend ingesteld voor behandeling in de onderkaak of bovenkaak – immers, bij behandeling in de bovenkaak is indirect zicht vanaf de achterzijde van de patiënt. Voor een rechtshandige tandarts is de zitlocatie dan ook tussen 10.30 en 11.30 uur. Het occlusievlak van de bovenkaak wordt 20º/25º naar achteren gekanteld ten opzichte ten opzichte van de verticaal.

Bij de behandeling in de onderkaak vanaf de achterzijde van de patiënt wordt het occlusievlak van de onderkaak in een hoek van ca. 40º geplaatst ten opzichte van de horizontaal.

Plaatsing van armen en handen is van groot belang. De bovenarmen zijn naast de romp en mogen tijdens het werk maximaal 10º naar voren gaan om de belasting op de armen en de schoudergordel tot een minimum te beperken.

Uitgaande van een horizontale lijn is de hoek 90º tussen boven- en onderarmen. De onderarmen worden tijdens het werk minimaal 10º en maximaal 25º omhoog geheven. Voor het bepalen van de werkhoogte zijn de onderarmen ca. 10-15º omhoog t.o.v. de horizontaal.

De plaats waar de handen zich nu bevinden wordt ook wel de boekleesstand genoemd. De kijkafstand is comfortabel en het is mogelijk vanuit een optimale lichaamshouding zicht te verkrijgen op het werkveld.

De afstand van de ogen tot het werkveld is hierbij 35-40 cm voor een tandarts met een gemiddelde lengte. Bij gebruik van een werkbril/ loepbrillen tandarts moet de bril dus op deze werkafstand aangemeten zijn. Vaak worden werkbrillen op een te kleine werkafstand aangemeten waardoor de tandarts gedwongen wordt in een ongunstige houding te werken. Dit is eenvoudig zelf na te gaan door op te meten op welke afstand men scherp zicht heeft met de werkbril.

Bij veel brillen ter correctie van bijziendheid wordt een extra positieve correctie toegepast om een vergroting van het werkveld te verkrijgen. Dit heeft ten gevolge een kortere werkafstand wat ongunstig is voor de werkhouding.